Het verdriet van België

Artikels

Het verdriet van België: een episch gedicht

door Çayla Mulders

De roman waarmee Hugo Claus grote bekendheid heeft verworven in de jaren 80, Het verdriet van België, is misschien wel geen Angelsaksische Beowulf of oud-Griekse Illias & Odyssee, toch past deze titel ook thuis binnen het rijtje van de grote Europese epen. Nu is het ook niet zo vreemd om deze vergelijking te maken, omdat Claus zelf zeer actief was als dichter. Hij begon met het schrijven van verzen in zijn jeugdjaren en heeft gedurende zijn leven een duizendtal gedichten geschreven.

Epen onderscheiden zich van andere soorten literatuur door middel van een aantal specifieke kenmerken. Een van de belangrijkste kenmerken van een epos is toch wel het personage om wie het hele verhaal eigenlijk draait: de held. Het is waar dat het hoofdpersonage uit Het verdriet van België, Louis Seynaeve, geen held is die op zoek gaat naar draken en cyclopen, of prinsessen uit torens moet bevrijden terwijl hij voortdurend de wereld rondzwerft, maar Louis doorstaat wel andere duistere beproevingen. Een voorbeeld van zo een duistere kracht die Louis lijkt te overwinnen is de sympathie die hij had voor het fascisme. Deze sympathie ebt namelijk snel weg wanneer de geallieerden België binnenvallen en het land bevrijden. Louis heeft tevens te kampen met een innerlijke strijd: hij worstelt met seksuele gevoelens voor beide geslachten, en hij probeert zich steeds weer te bewijzen als superieur aan zijn familie en klasgenoten, die hij ‘Hottentotten’ noemt. Uiteindelijk bereikt hij zijn doel om schrijver te worden en overwint zo zijn innerlijke strijd.

De stijl van epische werken is ook afwijkend van proza, ze zijn namelijk poëtisch van aard. Zo wordt er gebruik gemaakt van een bepaald metrum, herhaling, metaforen en rijm. Het dichterschap van Claus komt duidelijk naar voren in Het verdriet van België, niet alleen door de citaten en gedichten die in de roman voorkomen, maar ook door de stijl waarin het hele werk geschreven is, net als een epos. De titel van de roman op zich doet al poëtisch aan door de personificatie van een land, namelijk België. Velen zullen zich waarschijnlijk afvragen wat dat verdriet precies inhoudt. Wat meteen opvalt wanneer je de eerste bladzijde openslaat, is het taalgebruik. Ik doel hiermee niet op het dialect van de dialogen, maar op de manier waarop bepaalde zinnen geformuleerd zijn, zoals de twee allereerste regels: ‘Dondeyne had een van de zeven Verboden Boeken onder zijn schort verstopt en Louis meegelokt’ (pag. 7). Opvallend aan deze zin is de herhaling van de o-klank. Dit soort assonanties, ofwel halfrijm, zal je als lezer door de hele roman tegen blijven komen. Datzelfde geldt ook voor alliteraties en eindrijm, zoals in bijvoorbeeld hoofdstuk 2: ‘Puffend rijdt de DKW door de dorpskom, langs (…) een kerkhof waar een vrouw in rouw op haar duim zuigt’ (pag. 23).

Sommige passages in Het verdriet van België zullen wat verwarring kunnen veroorzaken, niet per definitie door dit soort stijlfiguren, maar wel door absurde vergelijkingen of beeldspraak, zoals de koe Marie die terug blijft keren in Louis’ dromen. Ook maken de vele herhalingen van bepaalde zinnen of woorden het lezen niet bepaald makkelijker. Neem bijvoorbeeld hoofdstuk 2, pagina 28, waar staat: ‘”Genoeg,” zegt Peter, en twee motten vliegen uit zijn mond.’ In de laatste regels van datzelfde hoofdstuk staat vervolgens: ‘De oog-motten, getweeën zoals altijd, nestelen zich op mijn oogleden’ (pag. 34). Als lezer zal je jezelf wellicht afvragen welke betekenis er nu precies achter zulke herhalingen en metaforen schuil gaat, wat niet altijd duidelijk wordt, zoals in het geval van de motten. Het is tevens opvallend dat de gesprekken die worden gevoerd tussen de familieleden vaak nergens over gaan, en dat er verder ook niet zo heel veel gebeurt. Om erachter te komen wat Claus ons precies wil vertellen, moeten we eigenlijk tussen de regels door proberen te lezen, en die stilistische middelen helpen ons daarbij. Ze geven aan dat daar iets belangrijks gaande is. Het rijm van de duimzuigende ‘vrouw in rouw’ kan direct in verband worden gebracht met de titel: Het verdriet van België. Tijdens het lezen van de roman kom je er al snel achter dat Louis erg bedreven is in het uit zijn duim zuigen van sterke verhalen om wijs en superieur over te komen. In epische gedichten dienden al dit soort stijlmiddelen: rijm, alliteratie en herhaling, als hulpmiddel om lange verhalen te kunnen onthouden en zo weer door te kunnen vertellen. Ook vestigen ze de aandacht op belangrijke momenten in het verhaal, iets waar Claus maar al te graag gebruik van maakt.

Ik wil afsluiten met het benoemen van een laatste kenmerk van een epos: het verhaalt belangrijke historische gebeurtenissen van een natie, iets wat zeker het geval is in Het verdriet van België. De Guldensporenslag, de Tweede Wereldoorlog en de tweedracht tussen de flaminganten en Franstalige Belgen komen allemaal in de roman aan bod, en geven ons zo een beeld van de geschiedenis van het land. Met andere woorden, een epos is een literair werk waarin een stukje van de cultuur van een land of natie opgesloten ligt. Zonder de geschiedenis van België, van het afsplitsen van Het Koninkrijk der Nederlanden tot de naweeën van de Tweede Wereldoorlog aan toe, en de cultuur die daaruit voortgekomen is, had Hugo Claus nooit zijn epos kunnen schrijven: Het verdriet van België.

 


… MEER OVER het verdriet waar de boektitel naar verwijst lees je in ‘De oorzaken van het verdriet’


Literatuur

  • Absillis, Kevin. ‘Hugo Claus en het verdriet van de puristen’. In: Kevin Absillis et al (red.), De plicht van de dichter. Hugo Claus en de politiek. Antwerpen: De Bezige Bij, 2013, pp 170-196.
  • Bultinck, Bert. ‘Flamands! Encore un effort! Notities over de taal van de Vlaamse literatuur’. In: Bzzlletin vol. 32 (2003-2004), afl. 287 (nov. 2003),  pp 18-28.
  • Claus, Hugo. Het verdriet van België. Amsterdam: De Bezige Bij, 1985.
  • Vanasten, Stéphanie. ‘Groteske interfaces in Het verdriet van België’. In: Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 2003, pp 365-375. DBNL.
  • Van den Toorn, M.C. et al (red.). Geschiedenis van de Nederlandse taal. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997, pp 572-595.
  • Wildemeersch, Georges. Hugo Claus. De jonge jaren. Antwerpen: Polis, 2015.

<< vorige artikel | volgende >>